RISICO 1: Ontvangsten uit de aanvullende personenbelasting
De ontvangsten uit de aanvullende personenbelasting is voor de meeste Vlaamse gemeenten één van de voornaamste en meest stabiele inkomstenbronnen. Uit een analyse van de VVSG is evenwel gebleken dat de afhankelijkheidsgraad van deze belasting (aandeel APB in het totaal van de exploitatie) sterk schommelt van de ene gemeente ten opzichte van de andere. Gemeenten met een 0-tarief zijn helemaal APB-onafhankelijk, andere gemeenten halen tot 40 à 50% van hun totale ontvangsten uit deze belasting.
Hieraan zijn volgende risico’s verbonden:
- De opbrengst is afhankelijk van de conjunctuur, de levensstandaard en de samenstelling van de inwoners. Gaat de (lokale) levensstandaard (en hieraan gekoppeld het lokale gemiddeld inkomen) erop vooruit, dan stijgen de opbrengsten uit deze belasting (en omgekeerd). Ook bij een aangroei van de bevolking neemt de opbrengst toe (in de mate dat deze nieuwe inwoners beschikken over een belastbaar beroepsinkomen). Een hoge graad van vergrijzing kan dan weer een negatieve impact hebben.
- De inning van de aanvullende belasting is afhankelijk van het inningsritme van de FOD Financiën. Pas na inkohiering van de individuele aanslagen, het versturen van de aanslagbiljetten (met een betaaltermijn van 2 maand) én de daadwerkelijke inning van de verschuldigde belasting zal de FOD Financiën het gemeentelijk aandeel doorstorten. Sinds 2017 wordt er gewerkt met voorschotten (periode september->april). Deze voorschotten hebben echter enkel impact op de thesaurie: de gemeente is zeker een vooraf bepaald bedrag te ontvangen, los van het inkohieringsritme van het bewuste aanslagjaar. Het heeft echter géén budgettaire impact: hierdoor kunnen er nog steeds budgettaire schommelingen ontstaan wat deze belangrijke opbrengstenrubriek betreft.
- De opbrengsten worden (negatief) beïnvloed door vrijstellingsmaatregelen door de federale overheid (taxshift). De regering gaat onder meer nog de belastingschijf van 30 procent afschaffen. Op jaarbasis brengt de aanvullende personenbelasting de Vlaamse gemeenten momenteel net geen 2 miljard euro op.
In Sint-Katelijne-Waver ligt het gemiddeld inkomen wel hoger dan het gemiddelde van het Vlaamse Gewest, maar zien we ook dat de vergrijzing een sterke stijging kent. De taxshift heeft in de loop van dit meerjarenplan een grote impact op de inkomsten uit de aanvullende personenbelasting, en kent zijn hoogtepunt in 2021. De evolutie in de ontvangsten uit de aanvullende personenbelasting wordt nauw opgevolgd via staat 173X. De ramingen worden steeds aangepast op basis van de beschikbare informatie. De afhankelijkheidsgraad van deze belasting bedraagt 20,58%, zijnde het aandeel van de APB in het totaal van de exploitatie-ontvangsten (JR 2021).
Door de coronacrisis werden een heel aantal mensen (tijdelijk) werkloos, ook dit heeft zijn invloed op de personenbelasting. Voorlopig voelen we hier in 2021 nog geen grote impact van.
De hoge inflatiecijfers daarentegen zullen wel een positieve impact hebben op de cijfers van de aanvullende personenbelasting, maar deze komt wel vertraagd door bij de gemeente. Een effectieve aangepaste raming hebben we nog niet ontvangen (is voorzien in juni 2022), maar de cijfers worden in AMJP05 op basis van een voorzichtige prognose bijgestuurd in de jaren 2024 en 2025.
RISICO 2: Ontvangsten uit opcentiemen op de onroerende voorheffing
Ook de opcentiemen op de onroerende voorheffing hebben een belangrijk impact op de financiën van de gemeenten. De gemeenteraad keurt – cfr. de regeling voor de aanvullende personenbelasting – een bedrag van opcentiemen goed die geheven zullen worden op de gewestbelasting. De Vlaamse Belastingdienst vestigt jaarlijks de individuele aanslagen van de gewestbelasting, alsook van het aanvullend deel voor de lokale besturen (de zogenaamde opcentiemen). Na inning wordt het gemeentelijk aandeel doorgestort.
Hieraan zijn volgende risico’s verbonden:
- De opbrengst is afhankelijk van de gemiddelde levensstandaard van de inwoners (via het gezamenlijk KI van de gebouwen en woningen).
- De opbrengst is afhankelijk van de aanwezigheid van bedrijven en bedrijfspanden op het grondgebied (ook op deze gebouwen wordt onroerende voorheffing geheven).
- Wordt negatief beïnvloed door vrijstellingsmaatregelen door de Vlaamse overheid (onder meer vrijstellingen op materieel en outillage, na renovatie van verwaarloosde en onbewoonbare woningen, verbouwen van handelspanden tot woning, …).
- Wordt positief beïnvloed door het aantal woningen in de gemeente: bij nieuwe verkavelingen worden gronden met een laag KI omgezet naar bebouwde percelen met een hoger KI (die dienen als belastbare grondslag). Ook de aanleg van nieuwe industrieterreinen of zones voor ambachten heeft hetzelfde effect.
- Wordt negatief beïnvloed door leegstand, verkrotting en verwaarlozing. Leegstaande bedrijfspanden worden vrijgesteld wegens inactiviteit, verkrotting en verwaarlozen leidt bij herschatting tot een lager KI van het pand zelf, en mogelijks een lagere aantrekkingskracht van de panden uit de omgeving. Zo kan leegstand en verkrotting onrechtstreeks en op middellange termijn een negatieve impact hebben op het KI van een ganse zone/regio.
In Sint-Katelijne-Waver hebben deze vrijstellingen een beperkte negatieve impact op de ontvangsten. Anderzijds zien we in onze gemeente een stijging van het aantal woningen door een groot aantal nieuwe verkavelingen. Dit heeft dan weer een positief effect op de gemeentelijke ontvangsten. De ontvangsten uit de onroerende voorheffing zijn voor de gemeente de tweede voornaamste inkomstenbron. De afhankelijkheidsgraad van deze belasting bedraagt 19,91%, zijnde het aandeel van de OOV in het totaal van de exploitatie-ontvangsten (JR 2021).
De inflatie zal ook hier voelbaar zijn, m.n. vanaf 2023. Ook hier wordt in AMJP05 voorlopig een eigen prognose gemaakt. De effectieve aangepaste raming van de hogere overheid zal pas verwerkt kunnen worden in AMJP06.
RISICO 3: ontvangsten uit andere (eigen) belastingen
Lokale overheden hebben de bevoegdheid om een eigen fiscaal instrumentarium uit te bouwen Dit zijn belastingen waarvoor de gemeente zelf instaat voor het opmaken van het reglement, het vaststellen van het belastingkohier, het versturen van de individuele aanslagen en de inning ervan.
De belastbare grondslagen zijn divers. Dergelijke reglementen worden overwegend goedgekeurd voor een periode van 6 jaar, waarvan er 1 jaar de legislatuur overschrijdt.
Risico’s:
- De toezichthoudende overheid schorst/vernietigt het reglement: in dat geval dient de gemeenteraad zich opnieuw te buigen over een aangepast reglement, waarna de procedure opnieuw start. Inmiddels kunnen er geen belastingaanslagen opgemaakt worden.
- Het reglement wordt aangevochten bij de Raad van State (na de beslissing van de toezichthoudende overheid). De gemeente kan bij een vernietiging zelf naar de Raad van State gaan om alsnog haar gelijk te halen. De bezwaarindiener kan dit ook als hij/zij in eerste instantie bot vangt bij de toezichthoudende overheid. In beide gevallen zijn we vertrokken voor een lange periode van rechtsonzekerheid (dergelijke procedures kunnen verschillende jaren aanslepen). Indien het reglement in eerste orde werd goedgekeurd door de toezichthoudende overheid, dan kan de gemeente belastingen heffen en innen conform dit reglement. De opbrengsten dienen dan echter voorzichtigheidshalve gereserveerd te worden, aangezien de belastingplichtige integraal dient terugbetaald te worden indien de Raad van State het reglement alsnog vernietigt.
- Een individuele aanslag wordt aangevochten door een belastingplichtige. In eerste instantie kan het risico beperkt blijven tot de aanslag zelf: indien het college vaststelt dat de heffing onterecht werd gevestigd volstaat het om de belastingplichtige te ontheffen. Desgevallend kan een nieuwe (correcte) aanslag gevestigd worden in de mate dat het belastbaar tijdperk nog niet verstreken is. Indien het college echter tot het besluit komt dat de aanslag terecht is, dan kan de belastingplichtige hoger beroep aantekenen bij de rechtbank van eerste aanleg. Tijdens deze procedure kan andermaal het reglement worden aangevochten. Een eventuele negatieve uitspraak tegen het reglement geldt dan echter niet erga omnes: enkel de individuele belastingplichtige zal er voordeel uit kunnen halen. Het reglement zelf is dan echter ook niet meer bruikbaar voor de toekomst (zoals bij een vernietiging door de Raad van State).
- De Minister verbiedt het gebruik van bepaalde reglementen.
Ook Sint-Katelijne-Waver heeft een heel reeks aan eigen belastingen, die opnieuw worden gevestigd in deze legislatuur, en waarvan de ontvangsten dus meegenomen werden in het meerjarenplan 2020-2025. Op een aantal van deze belastingen (zoals o.a. leegstand en bedrijfsbelasting) worden jaarlijks bezwaren ontvangen. Een nieuw reglement (ingevoerd in 2019) is dat op de masten en pylonen. Hier werden meteen bezwaren tegen ontvangen, dewelke momenteel nog in behandeling zijn.
De afhankelijkheidsgraad van deze belastingen bedraagt 8,22%, zijnde het aandeel van alle overige gemeentelijke belastingen in het totaal van de exploitatie-ontvangsten (JR 2021).
Door de coronacrisis hebben we rekening gehouden met een aantal belastingen waar we minder ontvangsten hebben gerealiseerd dan oorspronkelijk vooropgesteld. Deze werden bij aanpassing meerjarenplan reeds bijgesteld: belasting op reclamedrukwerk, belasting op bals, belasting op kermissen, belasting standplaats openbaar domein, taxi’s,….
Door de zeer sterke stijgingen van een aantal exploitatie-uitgaven, moeten we bij de volgende herstemming van belastingreglementen onderzoeken of het algemeen toepassen van indexering op belastingen en/of retributies aangewezen is.
RISICO 4: pensioenbijdrage statutaire ambtenaren en responsabiliseringsbijdrage
Een responsabiliseringsbijdrage is verschuldigd door de provinciale en lokale besturen waarvan de pensioenlast, voor hun gewezen vastbenoemde personeelsleden en/of hun rechthebbenden meer bedraagt dan de wettelijke basispensioenbijdragen die zij voor datzelfde jaar betalen.
Het verschil tussen beide (=deficit) wordt vermenigvuldigd met de responsabiliseringscoëfficiënt en het resultaat vormt het bedrag van de bruto responsabiliseringsbijdrage.
De responsabiliseringscoëfficiënt is een (tijdelijke) korting die deficitaire besturen genieten op hun deficit.
De responsabiliseringsbijdrage zorgt er met andere woorden dat de ene gemeente niet moet opdraaien voor de opgebouwde pensioenlast van de andere.
Risico’s:
Twee factoren hebben met andere woorden een impact op de responsabiliseringsbijdragen
- De pensioenlast van de gewezen vastbenoemde personeelsleden. Deze pensioenlast daalt bij het overlijden van een gepensioneerd voormalig statutair personeelslid. De pensioenlast stijgt telkens er een statutair personeelslid met pensioen gaat.
- De wettelijke basispensioenbijdrage die de gemeente jaarlijks (op maandbasis) overmaakt aan het wettelijk pensioenfonds (via Dibiss). Deze bijdrage wordt berekend op het basisloon van de in dienst zijnde statutaire ambtenaren. In de mate dat de gemeente statutaire ambtenaren niet vervangt, of vervangt door contractuele ambtenaren, daalt de bijdrage aan het wettelijk pensioenfonds van Dibiss. Het pensioen van contractuele ambtenaren wordt immers betaald door een ander (gesolidariseerd) pensioenfonds. De patronale bijdrage die de gemeente betaalt voor contractuele personeelsleden (28,86 %) is lager dan deze voor statutaire ambtenaren (50,19 %). De werknemersbijdrage bedraagt in beide gevallen 7,5 %.
De verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd heeft een tijdelijk positief gevolg voor de evolutie van de te betalen responsabiliseringsbijdrage. Statutaire ambtenaren gaan immers een paar jaar later met pensioen. Gedurende die jaren spijst de gemeente verder de pensioenkas, terwijl aan de betrokken ambtenaren gedurende die extra jaren nog geen pensioen dient uitbetaald te worden.
Momenteel is er nog geen solidariteit tussen de responsabiliseringsbalans van de gemeente en het OCMW binnen eenzelfde gemeente. Een gemeentebestuur kan met andere woorden deficitair zijn, terwijl het OCMW een positief saldo vertoont. In dat geval wordt het overschot van de gemeente gebruikt voor de solidariteit van andere besturen, terwijl er voor het deficitair bedrag van de gemeente toch een bijdrage dient betaald te worden. Er is een nieuw wetgevend initiatief nodig om deze onlogische situatie uit de wereld te helpen. In afwachting hiervan worden een aantal statutaire functies van de gemeente overgedragen naar het OCMW, wat wordt verwerkt in AMJP05.
In de komende jaren dient overwogen te worden of het de moeite loont om het aanwervingsbeleid van beide besturen in die mate aan te passen dat de responsabiliseringsbijdrage wordt geminimaliseerd. Er zal dan dienen afgewogen te worden of de lagere bijdrage voor contractuele personeelsleden (zie infra) al dan niet opweegt tegen de hogere bijdrage voor statutaire ambtenaren (die dan wel het responsabiliseringsdeficit verkleint). Hierbij dient ingeschat te worden in welke mate het omschakelen van statutaire naar contractuele aanstellingen een impact zal hebben op de aantrekkelijkheid van de lokale overheden als werkgever. Er kan concurrentie ontstaan tussen besturen die wel nog statutair aanwerven, en andere besturen die dat niet meer doen. Bovendien rijst de vraag met welke (extralegale) voordelen knelpuntberoepen in de toekomst nog ingevuld kunnen worden (ICT, ruimtelijke ordening, …).
De nieuwe Vlaamse regering erkent de pensioenproblematiek van de lokale besturen en is bereid om vanaf 2020 de helft van de responsabiliseringsbijdrage te dragen. Het is uiteraard onzeker of deze na 2025 ook nog zal voorzien worden. In dit meerjarenplan houden we voor onze gemeente rekening met de geraamde bedragen van de federale pensioendienst. Deze worden jaarlijks bijgestuurd op basis van de meest recente informatie. Ook de tussenkomst van Vlaanderen wordt voorzien. De impact in meerjarenplan 2020-2025 wordt groter, en er zal moeten onderzocht worden op welke manier de globale responsabiliseringsbijdrage tot een minimum kan gereduceerd worden/blijven. Alle nieuwe aanwervingen in Sint-Katelijne-Waver zijn in principe contractueel. Dit zal op termijn aanleiding geven tot een hogere responsabiliseringsbijdrage. In het kader van deze contractualisering en met het oog op een gelijke behandeling van statutairen en contractuelen werd in het kader van het sectoraal akkoord beslist om de 2de pensioenpijler voor de contractuele medewerkers van onze gemeente te verhogen van 3% naar 4,5% gedurende dit meerjarenplan.
De laatste herziening die wij ontvangen van de federale pensioendienst, wordt telkens verwerkt in de AMJP. Voorlopig zal er pas een bijdrage dienen betaald te worden vanaf 2025 voor de gemeente, voor het OCMW betaalden we reeds dit jaar een eerste bijdrage.
RISICO 5: kosten gepaard met vergroening en vergrijzing van de bevolking
Uit recente cijfers blijkt dat de meeste Vlaamse gemeenten geconfronteerd zullen worden met zowel een vergroening als een vergrijzing van de bevolking. Dit betekent dat het aandeel van jongeren en ouderen zal toenemen, in vergelijking met het aantal inwoners die tot de middengroep behoren (actieve bevolking).
Volgens Statistiek Vlaanderen mogen we ons de komende jaren verwachten aan volgende tendensen:
- De bevolking zal in de komende 10 jaar naar verwachting in bijna alle gemeenten blijven aangroeien. Het aantal private huishoudens zal blijven stijgen in alle gemeenten.
- Daarbij zet de vergrijzing zich door.
- Bij jongeren op middelbare schoolleeftijd wordt een belangrijke stijging van de aantallen verwacht, zij het zeker niet in alle gemeenten.
- Er komen meer alleenwonenden, vooral onder ouderen. Niettemin blijven ook meer oudere koppels langer samenwonen.
Deze tendens heeft een impact op tal van vlakken:
- Uitbreiding van de vraag naar voorzieningen voor baby-peuter opvang (overheid of privé).
- Uitbreiding van de vraag naar buitenschoolse opvang (overheid of privé).
- Druk op de lokale lagere en middelbare scholen qua leerlingenaantallen (eveneens nood aan infrastructurele uitbreidingen).
- Uitbreiding van voorzieningen voor senioren (omkadering en activering, thuiszorg, projecten tegen vereenzaming en armoede, ouderenvoorzieningen, …).
De gemeente is zich bewust van dit risico en heeft reeds een uitgebreid aanbod aan voor- en naschoolse opvang. Zowel via het Huis van het Kind voor de kinderen en jeugd, als via het OCMW en het Zorgbedrijf wordt er naast actieve dienstverlening op deze vlakken, ook een regisseursrol gespeeld in gelijk(w)aardige privé-initiatieven.
RISICO 6: betwistingen en rechtszaken
De decreetgever vermeldt in de recente omzendbrief betreffende de opmaak van het meerjarenplan 2020-2025 expliciet het risico van hangende juridische geschillen.
Inwoners en bedrijven vinden steeds vaker de weg naar juridische procedures om hun gelijk te halen in een dispuut waarin de lokale overheden betrokken zijn. Denken we maar aan geschillen met betrekking tot fiscaliteit, omgevingsvergunningen, overheidsopdrachten, de aansprakelijkheid als wegbeheerder, de rol als organisator van lokale evenement enzovoort.
Het is aangewezen om deze geschillen centraal op te volgen, en de mogelijke (negatieve) financiële impact tijdig en ernstig in te schatten. Indien nodig kan het gemeentebestuur financiële reserves aanleggen als er onzekerheid is wat betreft de goede afloop van een hangend geschil van een belangrijke omvang.
Er zijn een aantal juridische dossiers waar ons lokaal bestuur in verwikkeld zit. Het bestuur heeft onder meer volgende juridische dossiers lopen:
gemeentebestuur:
- Op 20 november 2017 nam het college van burgemeester en schepenen kennis van het arrest van de Raad van State waarbij de beslissing van de deputatie van de provincie Antwerpen om deelplan 05 ‘Lemenhoek’ van het ruimtelijk uitvoeringsplan 009 ‘zoneactiviteiten’ niet goed te keuren. Tegen deze beslissing is een verzoek tot nietigverklaring ingediend bij de Raad van State. Aangezien de auditeur van de RvS al geoordeeld heeft dat het deelplan vervallen is, volgt de Raad van State dit waarschijnlijk ook. In dat geval zal een nieuw RUP opgemaakt moeten worden. Hiervoor is via de tweede aanpassing meerjarenplan 35.000 euro voorzien. De Raad van State heeft ondertussen een uitspraak gedaan en het verslag van de auditeur gevolgd. Het deelplan is dus vernietigd waardoor er een nieuw deelplan moet worden opgemaakt. De gesprekken met de actoren zijn aan de gang. Bij een akkoord zal het RUP heropgestart worden.
- Door de Raad van State (arrest 246.253 van 3 december 2019) werd de beslissing van de gemeenteraad van 19 december 2016 houdende een negatief advies inzake de aanvraag tot principieel akkoord door de NV Novus tot aansnijding van het woonuitbreidingsgebied ‘Maenhoevelden’ vernietigd. Maar de kans dat er op basis van dit arrest van de Raad van State overheidsaansprakelijkheid is, is klein. Er is immers geen ontsluiting via gronden van NOVUS zelf. De gemeente besliste om bij de Raad van State een cassatieberoep in te stellen. Ondertussen werd er gewerkt aan een draft samenwerkingsovereenkomst tussen Novus en Igemo om dit samen te ontwikkelen. Hun eerdere juridische tussenkomsten behoren dan tot de verleden tijd. Eerst moet wel het GRUP goedgekeurd geraken, wat wordt verwacht rond de zomer van 2022.
- Er lopen 2 vorderingen tegen de gemeente voor de belasting op masten pylonen van 2019 in hoger beroep (Proximus - aanslag ten bedrage van 12.500 euro, Telenet - aanslag ten bedrage van 2.500 euro). Voor de rechtbank van eerste aanleg loopt nog 1 vordering tegen de gemeente voor de belasting op masten en pylonen van 2019, door Orange (aanslag ten bedrage van 2.500 euro), die zal worden gepleit in september 2022. Ondertussen werden door Orange, Proximus en Telenet ook opnieuw bezwaren ingediend tot ontheffing van de aanslag in de gemeentebelasting op masten en pylonen van 2020 en 2021, dewelke werden afgewezen.
- Een schadevordering van 30.335 euro werd ingesteld tegen de gemeente naar aanleiding van wegeniswerken, voor wat naar bewering een feitelijke onteigening zou zijn. Dit gaat over een woning in de Beukendreef. Deze zaak werd ondertussen gepleit en uitgesproken. De schadevergoeding is afgewezen en de gemeente is in haar gelijk gesteld. Er is geen beroep ingesteld.
- Naar aanleiding van wegenis- en rioleringswerken in 2017-2018 zouden er kleine scheuren ontstaan zijn in een woning in de Kruisweglei. Er zijn nu nieuwe scheuren opgetreden en de bestaande scheuren zouden vergroot zijn. De bewoners hebben vragen over de stabiliteit van hun woning. Het dossier werd overgemaakt aan de verzekering. Zij hebben de tegenpartij en zijn verzekeraar aangeschreven in oktober 2020 maar geen reactie ontvangen. Het dossier zal door de verzekering worden afgesloten zonder gevolg.
Autonoom Gemeentebedrijf (overgegaan naar gemeente):
- Een vordering is ingesteld door de gemeente tegen het studiebureau, de installateur en de onderhoudsfirma met betrekking tot de HVAC-installaties van de zwembaden. Omwille van proceseconomische redenen heeft het college begin dit jaar en op advies van onze raadsman beslist om hem opdracht te geven een voorstel tot minnelijke schikking uit te werken. Wegens geen verdere vordering in dit dossier, is onze raadsman overgegaan tot dagvaarding ten gronde (anders trad de verjaringstermijn in). Er wordt nog steeds getracht op een minnelijke wijze tot een afwikkeling te komen. We wachten reeds zeer lang op het eindverslag van de gerechtelijke expert. Hiervoor staat er eindelijk op 12 mei 2022 opnieuw een technische controle ingepland waarop ook de gebouwendeskundige van de gemeente aanwezig zal zijn. Hopelijk wordt snel daarna het definitieve verslag neergelegd en is er zicht op eventuele bedragen.
OCMW:
/
Zorgbedrijf:
- Het woonzorgcentrum in opbouw in de Wilsonstraat heeft waterschade opgelopen. Om de aansprakelijkheid uit te klaren van de betrokken partijen op de werf is een gerechtelijk expert aangesteld. Er zijn aannemers die niet verzekerd zijn tegen de waterschade (Geuvers en Planofurn) en bovendien zijn de prestaties van de ontwerpers ook niet volledig gedekt. Er is ook immateriële schade (leegstand oud WZC wegens 3-persoonskamers; lagere dagprijs; instandhoudingswerken aan het oude WZC). Het dossier is juridisch nog steeds niet volledig afgerond.
RISICO 7: fraude in betalingsverkeer
Ook rond het dagelijks betaalverkeer van lokale besturen vallen een aantal risico’s te noteren.
Heel wat gemeenten hebben reeds een interne procedure uitgewerkt over de wijze waarop omgegaan dient te worden met de vaststelling dat bedrijfsgegevens van externe contractanten worden gewijzigd.
Er zijn immers concrete fraudegevallen gekend waarbij facturen van leveranciers onderschept worden door oplichters, die vervolgens een quasi perfectie kopie overmaken aan het lokaal bestuur met dien verstande dat het rekeningnummer werd aangepast. Op die manier tracht men grote sommen te onderscheppen.
Ook CFO/CEO-fraude is een gekend fenomeen in de sector. De oplichter geeft zich in dit geval uit als een gezaghebbende persoon, of tracht op een slinkse wijze te achterhalen wie welke tekenbevoegdheid heeft. Op basis van mooie praatjes wordt vervolgens geprobeerd om medewerkers aan te zetten tot het uitvoeren van financiële transacties richting de bankrekening van de oplichter.
Ook ‘hacking’ (het ongeoorloofd binnentreden in computersystemen of het versleutelen van bestanden om deze dan tegen betaling opnieuw vrij te geven) en phishing (valse e-mail berichten versturen met de bedoeling om de ontvanger aan te zetten tot het verrichten van een financiële transactie of het vrijgeven van codes) zijn een gekend fenomeen.
Naast risico’s rond fraude zijn er ook de gekende risico’s met betrekking tot de inhoudingsplicht in het kader van overheidsopdrachten.
Het lokaal bestuur is zich bewust van deze risico’s en heeft de nodige controles ingebouwd om dit risico sterk te reduceren. Desalniettemin blijft er een risico aangezien menselijke fouten altijd kunnen gebeuren en er steeds nieuwe methodes opduiken. Sint-Katelijne-Waver sluit aan bij C-Smart om de informatieveiligheid te verhogen.
RISICO 8: toepassen van retributiereglementen
Een retributie is een billijke vergoeding voor een prestatie of een dienst geleverd door de gemeente in het individueel belang of voordeel van degene die gebruik maakt van die dienst of prestatie.
Retributiereglementen worden vastgesteld door de gemeenteraad. De bevoegdheid om tarieven aan te passen is delegeerbaar aan het college van burgemeester en schepenen. Op die manier kan nu sneller geschakeld worden als een plotse tariefaanpassing zich opdringt. Denken we maar aan de verhoging van aankoopprijzen voor elektronische identiteitskaarten, of het ad hoc vastleggen voor een evenement in een lokaal dienstencentrum.
Het is belangrijk in kaart te brengen welke tarieven er gangbaar zijn binnen een lokaal bestuur, en wie voor welke aanpassing bevoegd is. Zo kan de garantie verhoogd worden dat de juiste prijs gevraagd/gefactureerd wordt voor het juiste product of dienst.
Bij het vaststellen van het reglement dient omzichtig omgesprongen te worden met vrijstellingen en diversificaties in de tarieven. Om geen inbreuk te riskeren tegen het gelijkheidsbeginsel dienen deze verschillen redelijk verantwoord zijn.
Het vastleggen van tarieven of producten die ook op de privé markt verkrijgbaar zijn dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Een lokaal bestuur dient zich te behoeden voor elke vorm van marktverstoring: tarieven mogen niet te laag zijn, of men riskeert de private markt oneerlijke concurrentie aan te doen. Producten en diensten die niet of nauwelijks beschikbaar op de privé markt mogen anderzijds ook niet te duur aangeboden worden, want dit zou neigen naar het misbruiken van de monopolypositie van het lokaal bestuur.
Bovendien is het belangrijk om controlepunten in te bouwen om vast te kunnen stellen dat de retributietarieven die werden goedgekeurd door de gemeenteraad, ook daadwerkelijk worden aangerekend en geïnd. Het kan niet de bedoeling zijn dat er ad hoc vrijstellingen of verminderingen die niet voorzien zijn in het retributiereglement, worden toegekend door medewerkers of mandatarissen.
De nieuwe retributiereglementen werden goedgekeurd door de gemeenteraad van 16 december 2019. De mogelijkheid om het aanpassen van de tarieven te delegeren aan het college werd nog niet toegepast. Wel werd er grondig nagedacht en vergeleken met andere besturen bij de tariefvaststelling. Ondertussen werden in de loop van 2020 al enkele reglementen herstemd in functie van aanpassingen in de werking, vrijstellingen door coronamaatregelen of opmerkingen door toezicht.
Ook hier is bij de te ontvangen retributiebedragen de impact van de coronacrisis voelbaar, de retributies van scholen, buitenschoolse kinderopvang, vakantiewerking, …
RISICO 9: toegestane (bank)waarborgen
Het gemeentebestuur staat in bepaalde gevallen borg bij financiële instellingen voor leningen van andere besturen. Het betreft meestal besturen die niet bij machte zijn om eigen belastingen te heffen (OCMW) of intercommunales die voor de aanrekening van inkomsten afhankelijk zijn van een beheersoverdracht door de gemeente.
Het openstaand bedrag van deze waarborgen wordt jaarlijks meegedeeld aan de gemeente. Het bedrag van de borgstelling wordt opgenomen in de gemeentelijke boekhouding onder klasse 0 en jaarlijks geactualiseerd.
Ons bestuur staat momenteel borg voor de leningen van het Zorgbedrijf, Igemo, IVAREM, Zefier, vzw Midzeelhoeve en de kerkfabriek van O.L.V.-Waver.
RISICO 10: financiële linken met partnerbesturen (verbonden entiteiten)
Bij de opmaak van de meerjarenplanning worden best niet louter de eigen ontvangsten en uitgaven alleen tegen het licht gehouden, maar tevens deze van de zogenaamde “verbonden entiteiten”. Binnen de beperkingen van de beschikbare financiële middelen moeten ook deze partnerbesturen in samenspraak met hun moederentiteit weloverwogen keuzes maken.
Hierbij mag ook de regelgeving niet over het hoofd gezien worden. De verbonden entiteiten volgen elk hun eigen weg: zo worden de politie- en de hulpverleningszones nog steeds federaal geregeld, terwijl kerkfabrieken, intercommunales en autonome gemeentebedrijven Vlaams worden aangestuurd. Deze complexiteit maakt een goede opvolging er niet eenvoudiger op.
“Goede afspraken maken goede vrienden”: het is een motto dat zeker zijn waarde kan bewijzen in de relaties met de verbonden entiteiten. Afspraken rond het personeelskader, de aanvaardbare werkingskosten, acceptabele groeivoeten, de wijze van financiering en het omgaan met eventuele reserves … het is maar een greep uit de diverse elementen die moeten afgetoetst worden met de partners om onaangename verrassingen te vermijden. Een gebrek aan dergelijke afspraken houdt dus zonder twijfel ernstige risico’s in.
Op dat vlak is het pluspunt dat de wetgever een jaarlijkse, verplichte informatievergadering, voorafgaand aan de goedkeuring van de begroting, heeft opgelegd aan de hulpverleningszones met hun participerende besturen. Een initiatief dat zeker navolging verdient in de werking van de politiezones om ook daar de informatiedoorstroming te bevorderen.
Er is een groeiende tendens binnen heel veel steden en gemeenten om in de partnerbesturen enkel nog bij te dragen in de “reële” tekorten van hun satellieten. De regelgeving laat daar niet altijd voldoende vrijheid: zo houdt het federale toezicht halsstarrig vast aan het standpunt dat de door de gemeenteraad goedgekeurde toelagen ook daadwerkelijk moeten worden uitbetaald, los van reële noden. Maar discussies over het al dan niet toelaten van de opbouw van reserves in de verbonden entiteiten en de mogelijke bestemming van eventuele overschotten – terugvloeien naar de moederbesturen of niet – bewijzen wel dat er nood is aan een duidelijk financieel kader waarbinnen de zusterentiteiten opereren.
Het kan ook nuttig zijn om verbonden entiteiten zelf geen leningen te laten afsluiten en de investeringen steeds te financieren via buitengewone middelen (en dus ook niet met overschotten uit de gewone werking). In kader van schuldconsolidatie op de balans van het moederbestuur – belangrijk in functie van actief schuldbeheer – is dit een optie die zeker moet worden overwogen. De partnerbesturen blijven op die manier de nodige investeringsruimte behouden en blijven zelf schuldenvrij (want eigen financiering zal altijd duurder uitvallen, en vaak ook nog een borgstelling eisen van het moederbestuur). Tevens biedt het de steden en gemeenten de mogelijkheid autonoom hun eigen financieringswijze ter uitbetaling van de buitengewone toelagen te kiezen.
Politiezones
In de sector is er reeds enig tijd onrust over de toekomstvisie van de hogere overheden over de ideale (en minimale) schaalgrootte van lokale politiezones, om te kunnen voldoen aan alle basisfunctionaliteiten. Of het zal komen tot een vrijwillige dan wel verplichte fusieoperatie is op heden nog steeds niet duidelijk. De overwegingen die daarbij zullen gemaakt moeten worden, zijn drieërlei: operationeel, bestuurlijk en financieel, wat in elk geval bij zowel verplichte als vrijwillige fusies een duidelijk businessplan zal vergen.
Zoals gekend weegt de pensioenproblematiek zwaar binnen een politiezone, door de hoge graad van statutarisering en het gegeven dat de personeelskosten het gros van de uitgaven omvat (vaak meer dan 85% van de totale kosten).
In samenspraak met hun zone zullen de besturen de nodige middelen moeten vrijmaken om een kwaliteitsvolle basispolitiezorg te garanderen.
Hulpverleningszones (HVZ)
Op 1 januari 2015 zijn de hulpverleningszones in het leven geroepen. De brandweer en de dringende geneeskundige hulpverlening (DGH) functioneren sindsdien als een aparte, autonome entiteit, zowel operationeel, juridisch als financieel.
De doelstelling van de federale overheid is hierbij steeds geweest dat deze brandweerhervorming geen meerkost voor de gemeenten en steden mocht inhouden. Maar deze stelling komt steeds meer onder druk te staan. De financiering van de werking van de zone gebeurt voornamelijk door toelagen van de federale overheid enerzijds en via gemeentelijke dotaties anderzijds.
De onzekerheid omtrent het aanhouden van het vooropgestelde groeipad van de federale basis- en aanvullende dotatie van de federale overheid, de reële kostprijs van het nieuwe statuut bij volle werking, evenals de steeds hogere eisen inzake opleidingen en de grote investeringsbehoeftes binnen de zone zijn een aantal elementen uit de hervorming die mogelijks toch kunnen resulteren in bijkomende (zware) financiële lasten.
Recentelijk hebben studies ook uitgewezen dat er enorme verschillen zijn in de uitruk- en aanrijtijden binnen de HVZ’s. De grootste verschillen situeren zich tussen de stedelijke en plattelandszones, en tussen zones met beroepskorpsen en zones voornamelijk gestoeld op vrijwilligers. De vraag naar steeds meer beroepspersoneel en de nood aan goed bemande permanentieposten die een snelle en adequate hulp kunnen garanderen, klinkt bijgevolg binnen vele zones steeds luider. Maar het financieel kostenplaatje daarvan is enorm en zet het financieringsmodel van de zones nog meer onder druk. Ook zorgt dit steeds vaker voor een groter spanningsveld tussen het beroepspersoneel en de vrijwilligers, een sluimerend probleem dat vaker aan de oppervlakte zal komen naarmate de drang naar meer professionalisering stijgt.
Ook zijn er nog steeds zones waar de overdracht van de roerende en onroerende goederen vanuit de gemeenten niet is geregeld, hetgeen mogelijks een financiële onzekerheid met zich meebrengt.
Samengevat: het gegeven dat het beleidsniveau dat beslist over het statuut en de hervormingen van lokale politie en hulpverleningszone (federale overheid) niet hetzelfde is als het beleidsniveau dat de rekening van deze beslissingen dreigt te zullen moeten betalen (lokale besturen), vormt voor deze laatste een groot financieel risico.
Kerkfabrieken
Met de kerkfabrieken dienen de gemeentebesturen een afsprakennota af te afsluiten. Hierin wordt de algemene samenwerking, maar ook de financiële afspraken en contouren vastgelegd waarbinnen de kerkfabrieken zich de komende legislatuur kunnen bewegen. Hierbij dient extra aandacht besteed te worden aan de subsidiedossiers voor (dringende) investeringswerken aan het onroerend goed, die jarenlang kunnen aanslepen. Eens het subsidiedossier dan toch goedgekeurd raakt, blijkt vaak dat de initiële ramingen niet meer up to date zijn, of dat er inmiddels bijwerken of meerwerken zijn (of andere beschikbare technieken). En de extra factuur? Die wordt altijd door stad/gemeente gedragen …
De dotaties aan de verbonden entiteiten werden op basis van de beschikbare informatie ingeschreven. De zeggenschap inzake een eventuele verhoging van de werkings- en/of investeringssubsidies aan de politiezone, hulpverleningszone en kerkfabrieken is eerder beperkt. De evolutie van hun tekorten zal jaarlijks dienen opgevolgd te worden. Hierbij moet erop aangedrongen worden dat de entiteiten ook zelf waar nodig ingrijpen en bijsturen en de nodige maatregelen treffen om hun financiële risico’s in te perken.
Ook zij (en ook zorgbedrijf) zullen te maken krijgen met hogere loonkosten en stijgende energieprijzen. Aangepaste meerjarenplannen werden nog niet ontvangen en daarom wordt er in AMJP 05 nog geen rekening gehouden met aangepaste werkingssubsidies. De impact hiervan zal pas duidelijk zijn en moeten opgenomen worden bij de volgende aanpassing van het meerjarenplan.
RISICO 11: (financiële) afhandeling lopende projecten bij intercommunales voor streekontwikkeling
Gemeenten maken voor hun streekontwikkeling steeds vaker gebruik van dienstverlenende samenwerkingsverbanden. Intercommunales dus, die vooral actief zijn op het vlak van ruimtelijke ordening en socio-economische expansie en instaan voor het:
- verkopen van beschikbare bedrijfsgebouwen
- realiseren van nieuwe tewerkstellingsterreinen
- ontwikkelen van nieuwe woongelegenheden
Deze intercommunales ondersteunen tevens hun leden bij het realiseren van andere projecten die nood hebben aan financiële middelen en technische know-how. Dankzij hun expertise kunnen besturen ontlast worden tijdens de ontwerp- en realisatiefase van complexe bouwwerken zoals de openbare gebouwen, woon- en verzorgingscentra of jeugd- en sportcentra.
Deze taken en services genereren inkomsten als een project tot realisatie wordt gebracht. Anderzijds ontstaan er ook uitgaven gedurende de hele ontwikkelingsfase. Zo zijn er onder meer de kosten voor de aankoop van de gronden en gebouwen (bij renovatie en gebiedsontwikkeling) of voor de constructie van gebouwen (bij projectontwikkeling). Tevens brengt de administratie overhead- en studiekosten met zich mee.
De intercommunales rekenen daarom hun projecten pas integraal af bij oplevering of realisatie. Er wordt intern vaak gewerkt met een “rekening-courant”, een soort interne boekhoudrekening per gemeente waarop alle gemaakte kosten en geïnde inkomsten voor die gemeente worden geboekt. Het gevolg is dat deze financiële stromen en realisaties buiten balans worden geregistreerd. In diverse gemeenten is hiervan in de jaarrekening geen spoor terug te vinden.
Deze middelen maken deel uit van de reserves van de intercommunale, en zijn in principe niet uitkeerbaar. Dat betekent dat deze ook niet kunnen worden opgevraagd door de besturen en dus ook niet als opeisbare vordering mogen uitgedrukt worden in de boekhouding van de gemeenten. Het saldo kan wel worden aangewend ter financiering van projecten die de intercommunale in opdracht van de gemeenten realiseert. Projecten kunnen anderzijds ook een meerwaarde realiseren, waardoor het tegoed op de rekening-courant zal toenemen.
Voor onze gemeente bestaat er specifiek een risico met de ontwikkeling van Maanhoevevelden. De gemeente staat borg voor dit project voor een aanzienlijk bedrag (6.131.951,15 euro), terwijl het niet zeker is of dit ook effectief zal kunnen ontwikkeld worden als woongebied. De evolutie van dit dossier wordt nauwgezet opgevolgd.
RISICO 12: projectplanning in functie van beschikbare budgetten en liquide middelen
Een oud zeer in heel veel gemeentebesturen is de lage graad van de realisatie van het vooropgestelde investeringsprogramma. Uitvoeringsgraden lager dan 60% zijn geen uitzondering. Dit zorgt voor heel veel problemen, niet alleen inzake optimale projectplanning, maar eveneens kan dit leiden tot onrealistische budgettering en vooral inefficiënte financiering.
Indien er immers nog “old school” wordt ontleend – alle ingeschreven leningen moeten ook effectief opgenomen worden – kan dit leiden tot structurele “over”-financiering met onnodige kosten, wat in tijden van budgettaire krapte niet aangewezen is.
De BBC wil hiervan uitdrukkelijk afstappen, en beoogt de financiering te sturen vanuit liquiditeitsnoden en niet langer vanuit de budgetten. Maar ook dit vereist binnen de besturen een degelijk projectmanagement, wat niet alleen een duidelijke en tijdsgebonden planning inhoudt, maar al evenzeer een realistisch en haalbaar investeringsprogramma. Nog te vaak worden vanuit politiek oogpunt projecten en investeringen in een bepaald boekjaar ingeschreven, terwijl vooraf goed geweten is dat deze niet haalbaar zijn. Hoeveel een stad/gemeente op jaarbasis kan investeren, is immers zowel financieel als operationeel gelimiteerd.
Dergelijke wijze van budgettering belast de administratie onnodig. Enerzijds de uitvoerende diensten, die de druk en stress ervaren om het onhaalbare toch mogelijk te maken. Anderzijds de financiële dienst, die haar thesaurieplanning en het aangaan van nieuwe leningen niet kan stoelen op betrouwbare cijfers en assumpties. Vaak zal dit ertoe leiden dat vele financiële directeurs de investeringen zo lang mogelijk pre-financieren met kortlopende financieringsinstrumenten zoals vaste termijnkredieten of thesauriebewijzen – wat gelet op de huidige korte termijnrentes het bestuur geen windeieren hoeft te leggen -, om dan pas naar het jaareinde toe een structurele financiering onder de vorm van een langlopende lening aan te gaan in functie van de reële realisatiegraad.
Bij de opmaak van het meerjarenplan werd er zoveel mogelijk rekening mee gehouden om projecten goed te spreiden in de tijd. Daarnaast zet ons bestuur sterk in op projectwerking, met regelmatige rapportering, waardoor ook de thesaurieplanning beter kan opgemaakt worden. Met de aanpassing van de wetgeving van BBC naar BBC2020 bestaat ook de mogelijkheid om niet-gebruikte kredieten die niet meer nodig zijn, niet over te dragen. In de vroegere BBC werden alle investeringskredieten automatisch overgedragen.
Ook werd in 2020 voor de opvolging van (investerings)projecten een applicatie aangekocht, Pepperflow, die op een eenvoudige en transparante manier weergeeft wat de status is van dit project en wat de budgettaire impact ervan is.
RISICO 13: betaling toegestane leningen aan en het afsluiten van langlopende erfpachtovereenkomsten met verenigingen
Heel wat besturen verstrekken voor grote infrastructuurwerken leningen (al dan niet renteloos) die plaatselijke verenigingen willen uitvoeren aan hun eigen infrastructuur of voor nieuwbouw. Dit situeert zich heel vaak in de vrije tijdssector, meebepaald bij plaatselijke jeugdwerk- en sportinitiatieven.
Het is duidelijk dat hieraan grote risico’s zijn verbonden: de solvabiliteit van deze verenigingen is immers niet altijd van geruststellende aard en de transparantie omtrent de boekhouding laat vaak te wensen te over.
Voor nieuwe leningen die onze gemeente zal toestaan, zal het nodig zijn om goede afspraken te maken en het risico op wanbetaling te minimaliseren. De looptijd is meestal wel beperkt, maar we merken in verenigingen vaak wissels van bestuursploegen.
Momenteel heeft ons bestuur volgende toegestane leningen lopen:
Toegestane lening aan: |
Ten bedrage van: |
Terugbetaalbaar op: |
Openstaand saldo op 01/01/2022: |
Afspraken terugbetaling: |
Roosendael |
100.000 € |
10 jaar |
100.000,00 € |
gestart in 2022 tot en met 2031 |
Scouts Parsival |
62.500 € |
Max. 20 jaar |
52.000,00 € |
gestart in 2019 tot en met 2037 |
Scouts Roeland en gidsen Sint-Lucia |
62.500 € |
Max. 20 jaar |
47.500,00 € |
gestart in 2019 tot en met 2034 |
KSK Wavria |
125.000 € |
10 jaar |
0,00 € |
gestart in 2012 tot en met 2021 |
Red Boys Elzestraat |
20.000 € |
10 jaar |
16.035,08 € |
gestart in 2020 tot en met 2029 |
Zorgbedrijf Rivierenland (via OCMW) |
2.603.034,54 € |
20 jaar |
2.298.765,86 € |
gestart in 2019 tot en met 2038 |
Door de coronacrisis werden een aantal verenigingen zwaar getroffen in hun financiële plan. Het bestuur heeft daarom de verenigingen de mogelijkheid geboden om de terugbetaling van de lening met 1 jaar op te schuiven. KSK Wavria heeft gebruik gemaakt van de herziening van het reglement om een jaarlijkse aanpassing te vragen op hun afbetaling, hierdoor is de te betalen rente aanzienlijk lager voor de vereniging. De jeugdverenigingen Scouts Parsival en Scouts Roeland en gidsen Sint-Lucia hebben een nieuw voorstel gedaan voor afbetaling van hun restsaldo, door de gedeeltelijke kwijtschelding van de lening door het bestuur vorig jaar. Scouts Roeland en gidsen Sint-Lucia maken van de gelegenheid gebruik om dit jaar geen terugbetaling te voorzien, de termijn blijft wel gerespecteerd. Voor scouts Parsival werd de termijn met 1 jaar verlengd.
Roosendael werd zwaar getroffen door de coronacrisis en heeft ook een lening aangevraagd bij de gemeente. Deze werd verleend in 2021 en zal in de periode 2022 tot en met 2031 terugbetaald worden.
RISICO 14: schuldenlast beheren en onder controle houden
De schuldenlast blijft een heikel punt in veel besturen. Bij elke verkiezing zijn de openstaande lange termijnschulden een gevoelig thema, heden bijkomend gevoed door de vele speculaties over mogelijke fusies - want niemand wil een bruid die tot over haar oren in de schulden zit.
De voorbije legislatuur zijn de schulden van de gemeenten gedaald. De vraag is of dit te wijten is aan een dalende investeringsbehoefte van de besturen of eerder aan een gebrek aan middelen en risico-appetijt inzake schulden.
Vaak zijn nieuwe leningen nodig om de broodnodige investeringen te kunnen uitvoeren. Maar een bestuur kan uiteraard niet blijven investeringen uitstellen in functie van de schuldenlast. Dat besturen ernstig nadenken over hun schuldenlast, bewijst het feit dat de laatste jaren het investeringsritme bij de lokale besturen en de daarmee samenhangende kredietaanvraag bij banken fors zijn gedaald. De banksector hoopt alvast dat de investeringen in de nieuwe legislatuur terug zullen aantrekken.
Het is meteen ook duidelijk dat een lage schuldenlast niet noodzakelijk gelijk staat aan goed bestuur. Is een beleid met weinig schulden, maar met een verouderd patrimonium en zonder in te spelen op de snel evoluerende digitale wereld een goed beleid? De vraag stellen is ze beantwoorden. Elk bestuur zal de afweging moeten maken welke investeringen in zijn stad of gemeente nodig zijn en zal daartoe de nodige beslissingen moeten nemen om voldoende investeringscapaciteit te creëren. De schuldenlast zal vermoedelijk hierdoor in vele besturen opnieuw stijgen, ook al omdat velen de laatste jaren heel vaak reserves hebben aangesproken voor hun investeringen.
Een stijgende schuldenlast is in veel besturen een doorn in het oog. Schulden wordt dan heel veel vergeleken met andere besturen. Bij vergelijkingen wordt vaak gebruik gemaakt van normen en streefwaarden waaraan besturen moeten voldoen. Zo wordt in deze vaak geopperd dat een schuld van 1.000 euro per inwoner een soort “magische” grens is die een lokaal bestuur best niet overschrijdt.
Besturen worden door de BBC geholpen om hun schulden onder controle te houden. Het tweede evenwichtscriterium – de autofinancieringsmarge (AFM) – heeft precies de bedoeling om de structurele gezondheid van de gemeente na te gaan. Vanaf 2020 komt daar de gecorrigeerde AFM bovenop, waarbij een bestuur moet kunnen aantonen dat het voldoende aflost in verhouding tot zijn openstaande schuld.
De schuldenlast onder controle houden, vergt sowieso veel inspanningen. Actief schuldbeheer kan leiden tot optimalisaties van de schuldenportefeuille en tot meer evenwicht in korte en lange termijnschulden die binnen een bepaald aanvaardbaar risicokader kunnen resulteren in meer budgettaire ruimte. Diversificatie van de leningenportefeuille is dus aangewezen.
Volgende risico’s inzake het schuldbeheer dienen afgedekt te worden:
- het renterisico: het risico op hogere rentelasten omwille van de wijzigende rente-omgeving;
- het aflossingsrisico: het risico dat verband houdt met de terugbetaling van leningen en certificaten of hogere aflossingen omwille van de wijzigende omgeving;
- liquiditeits- en herfinancieringsrisico: het risico om onvoldoende financiering te vinden in de markt;
- kredietrisico: het risico dat de tegenpartij van een krediet in faling gaat.
In 2019 werd beslist om in te stappen in “Licht als dienst”, waarbij het openbaar verlichtingsnet werd overgedragen aan Fluvius. In 2020 werd pas duidelijk dat dit ook een impact heeft op onze schuldenlast, aangezien de boekingsfiche opgesteld vanuit Agentschap Binnenlands Bestuur uitgaat van een leasing. Voor onze gemeente blijft de impact beperkt en komen wij hierdoor niet in de problemen, ook al heeft dit een negatieve impact op de autofinancieringsmarge.
Ook in 2021 werden er geen nieuwe bankleningen afgesloten. In AMJP05 worden de leningen voor de rest van het meerjarenplan 2022-2025 niet verminderd maar wel herschikt in de tijd. Het aangepast meerjarenplan zal uitgaan van investeringsuitgaven van 43,5 miljoen euro (excl. “Licht als dienst”, waarvoor voor nieuwe leningen zullen aangegaan moeten worden voor een totaalbedrag van 20,36 miljoen euro. Bij de berekening van de aflossingen werd er uitgegaan van een licht stijgende rente in de volgende jaren. Elke aanvraag tot lening zal in de markt geplaatst worden om de meest gunstige rente te bekomen. Daarnaast werken we ook met verschillende financiële instellingen om het bankenrisico in te dekken. Er is ook steeds regelmatig contact met de financiële instellingen in het kader van actief schuldbeheer.
RISICO 15: aanwending subsidies voor de inzamelen van afvalwater
Tegen 2027 moet Vlaanderen voldoen aan de Europese kaderrichtlijn Water. Dit impliceert dat het Vlaamse oppervlakte- en grondwater tegen dan van goede kwaliteit moet zijn. Dat gaat niet zonder voldoende zuivering. Het beleid van de nieuwe gemeentebesturen is cruciaal om deze doelstelling tijdig te bereiken.
Drinkwatermaatschappijen leveren niet alleen drinkwater, ze moeten ook voorzien in collectieve maatregelen om het afvalwater te transporteren, te verzamelen en te zuiveren. Met het oog op het behoud van de kwaliteit van het geleverde drinkwater, zijn de drinkwatermaatschappijen immers saneringsplichtig. Hiermee werd een eerste aanzet gegeven tot het aanrekenen van een redelijke bijdrage in de kosten van de waterdiensten (incl. de hulpbron- en milieukosten) aan de gebruikers van deze diensten, een vereiste van de Europese kaderrichtlijn Water. Daarom betalen de verschillende gebruikers een bijdrage in de kosten van deze waterdienst via de integrale drinkwaterfactuur en/of de heffing op de waterverontreiniging.
De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) heeft de opdracht gekregen om te onderzoeken op welke wijze de gemeentelijke rioolbeheerders omgaan met de opbrengsten uit de gemeentelijke saneringsbijdrage respectievelijk -vergoeding. De gemeente rapporteert hiervoor jaarlijks aan de VMM.
De gemeente kan de saneringsheffing aanwenden voor
- Investeringsuitgaven: nieuwbouw- en renovatie-investeringen incluis het herstel van de bovenbouw in de oorspronkelijke toestand of aanleg van nieuwe bovenbouw (incluis studiekosten, materialen, personeelskosten, intrest- en rentelasten).
- Onderhoudsuitgaven: alle kosten voor onderhoud aan de saneringsinfrastructuur (incluis personeelskosten, kosten door derden, leningen en rentelasten).
De gemeente moet erop toezien dat de saneringsbijdrage die ontvangen wordt van de inwoners via de drinkwaterfactuur, aangewend wordt voor de organisatie van opvang van afvalwater. Jaarlijks wordt gemonitord (op basis van de rapportering van kosten, opbrengsten en overgedragen resultaten aan de VMM) in welke mate dit het geval is.
Risico’s:
Het is belangrijk om een planning op korte, middellange en lange termijn te maken wat betreft de investeringen in het systeem voor opvang van afvalwater (ondermeer rioleringsstelsel). Op die manier kan de kwaliteit van de stelsel en de daaraan gekoppelde boekwaarde (en jaarlijkse afschrijvingswaarde) op peil gehouden worden.
Indien de gemeentelijke afrekening een surplus zou vertonen, dan loopt de gemeente het risico dat de geïnde saneringsbijdragen terugbetaald dienen te worden. Bovendien zou dit ook betekenen dat er onvoldoende inspanningen geleverd worden om de eigen prestaties qua riolerings- en zuiveringsgraad te verhogen. Dit heeft een impact op de globale Vlaamse score, die de toets van de Europese Kaderrichtlijn Water zal moeten doorstaan.
Ons rioleringsstelsel werd overgedragen aan HidroRio. De opvolging gebeurt in samenwerking met Pidpa en Aquafin.
RISICO 16: opvolgen inkomende subsidies
Lokale besturen ontvangen heel veel subsidies. Maar lopen er ook even veel mis, vooral projectsubsidies.
Het is belangrijk een goed zicht te hebben op alle subsidies die het bestuur ontvangt en deze in kaart te brengen. Tevens kan het aan te raden te zijn in de organisatie personeelsleden vrij te maken die actief op zoek gaan subsidiestromen waarop het bestuur mogelijks recht heeft. Dit heeft wel zijn gevolgen: het voorbereiden en het tijdig indienen subsidiedossiers brengt best wel wat werk zich mee en vergt ook een goede communicatie en samenwerking tussen de diensten onderling.
Er zijn algemene en specifieke subsidies. Het voornaamste voorbeeld van het eerste zijn de middelen die de gemeenten en OCMW’s ontvangen uit het gemeentefonds. Deze dienen ter financiering van de algemene werking en vereisen geen verdere rapportering.
Specifieke subsidies zijn middelen die worden toegekend ter financiering van toewijsbare kosten in de organisatie. Vaak zijn deze loongerelateerd. Het gemeentebestuur zal het aanwenden van deze middelen dienen te verantwoorden.
Subsidies kunnen structureel of éénmalig zijn. Het is van essentieel belang steeds de voorwaarden die gekoppeld zijn aan de toelagen goed in het achterhoofd te houden. Vaak wordt nog te achteloos omgegaan met verkregen subsidies en verliest men onderweg de reden en voorwaarden van subsidiëring wel eens uit het oog. Over het permanent opvolgen van het subsidiedossier en bijhouden van de verantwoordingsstukken moeten goede, interne afspraken worden gemaakt.
Structurele toelagen kunnen opgenomen worden in de meerjarenplanning, hetzij op basis van meerjarige cijfers verstrekt door de betoelagende overheid, hetzij door een eigen groeivoet toe te passen.
Men dient alert te zijn met eenmalige subsidies. Vanuit goed financieel beheer dient er over gewaakt te worden dat een éénmalige subsidie niet meermaals wordt aangewend. Het koppelen van subsidiestromen aan de juiste uitgaven is dus heel belangrijk (op basis van kostenplaatsen, of door het toewijzen van een actie aan zowel ontvangsten- als uitgavenstromen). Ook de aanvraagprocedure voor erfgoedsubsidies is recent gewijzigd, wat een impact heeft op de planning van de te ontvangen subsidies.
Besturen moeten ook attent zijn bij tijdelijke subsidies ter stimuli van bepaalde (loon)facetten in de organisatie. Het bestuur moet er zich terdege van bewust zijn dat vanaf dat ogenblik dat deze subsidie vervalt, de gerelateerde (personeels)kost ten volle dient gedragen te worden.
We verwijzen ook naar de sectorale subsidies in de vrije tijdsector, die sedert een aantal jaar geïncorporeerd zijn in het gemeentefonds. De omvang van deze subsidiestroom is en blijft gebaseerd op het basisjaar 2013 en wordt bovendien niet langer geïndexeerd. Het moet voor het bestuur duidelijk zijn dat een gelijkblijvend beleid jaar na jaar meer centen zal kosten en steeds zwaarder op het budget zal wegen door het structurele tekort dat elk jaar toeneemt.
Bij de originele opmaak van het huidige meerjarenplan, stelden we nog dat een groei van 3,5% van het gemeentefonds gegarandeerd was, maar dat dit in de toekomst echter kon wijzigen. Aangezien dit een belangrijke financieringsbron is voor het lokaal bestuur, houdt dit een mogelijk risico in. Naast het gemeentefonds wordt er door Vlaanderen vanaf 2020 en voorlopig toegestaan tot 2025 een tussenkomst gegeven door de Vlaamse Overheid voor het beheer en de vrijwaring van de open ruimte. Bij de laatste prognose bleek echter dat door de criteria die bepalen welk aandeel onze gemeente krijgt, wij een aanzienlijke minderontvangst zouden realiseren, voor Sint-Katelijne-Waver zullen wij gedurende deze legislatuur ruim 600.000 euro minder inkomsten realiseren dan oorspronkelijk geraamd.
Daarnaast is het bestuur zich ervan bewust dat het voorbereiden en tijdig indienen van subsidiedossiers heel wat werk met zich meebrengt. Het M-team heeft hier ook zijn rol in te spelen en dient het nodige onderzoek hiernaar te verrichten.
De hogere overheden hebben een heel aantal maatregelen genomen in het kader van de financiering van de coronacrisis. Een aantal van deze subsidies werden opgenomen in de aanpassing van het meerjarenplan, alsook corresponderende uitgaven. Een aantal subsidies ontvangen wij zonder dat hierover verantwoording dient afgelegd te worden, een aantal andere zoals o.m. de consumptiebon voor kwetsbare gezinnen en de subsidie voor armoedebestrijding dienen verantwoord te worden. Indien de invulling van het project niet voldoet aan de voorwaarden, bestaat de mogelijkheid dat een deel van de subsidie zal terug gevorderd worden.
De gewijzigde subsidiëring 'Buitenschoolse Opvang en Activiteiten' naar aanleiding van het nieuwe decreet BOA heeft ook een financiële impact. In de nieuwe subsidieregeling BOA zullen we een basisbedrag per kind ontvangen. Via een gewogen berekening (percentage van schoolgaande kinderen en gedomicilieerde kinderen gebaseerd op de jaren 2018-2020) wordt deze subsidie berekend. Dit betekent voor onze gemeente dat we veel subsidies verliezen. De overheid voorziet hiervoor een compensatieregeling, maar slechts voor de periode van 2026 tot 2029 en niet voor het ganse bedrag aan verminderde subsidies.
RISICO 17: beleid rond structureel onvermogende debiteuren
Steeds meer besturen krijgen te maken met wanbetalers. Heel veel schoolfacturen blijven onbetaald. De sociale armoede neemt toe en een gedeelte van de OCMW-cliënten zijn niet meer in staat om de toegekende voorschotten terug te betalen.
Een strikt debiteurenbeheer uitwerken is op heden voor elk bestuur een conditio sine qua non in het kader van organisatiebeheersing. Het uittekenen van diverse beheersmaatregelen in elke fase van de invordering is belangrijk. Afspraken over het aantal maningen, een laatste aangetekende herinnering, het tijdstip waarop een deurwaarder wordt gevat, zijn maar een paar belangrijke stappen waarover de organisatie het eens moet worden, hierbij rekening houdende met het onderscheid qua invordering van fiscale en niet-fiscale schulden. De invorderingsregels kunnen worden opgenomen in een retributiereglement, waarbij aan elke stap al dan niet een kostenstructuur wordt verbonden.
Het opleiden van medewerkers is hierbij even cruciaal. Nog te vaak worden financiële invorderingsinstrumenten niet ten volle benut, niet zelden door gebrek aan kennis. Het gaat hierbij vaak om fiscaal beslag onder derden, onroerend beslag.
Een nauwe en transparante samenwerking met een deurwaarder kan het bestuur heel veel kosten besparen. Zo kan het bestuur zelf mogelijke solvabiliteitsonderzoeken vooraf voeren, zoals bijvoorbeeld het raadplegen van het Centraal Bestand voor Beslagberichten (CBB) of het nakijken van de jaarrekeningen. Anderzijds moet er bij de deurwaarder aangedrongen worden om het maken van (nutteloze) kosten zoveel mogelijk te beperken, en bij gebrek aan uitvoeringsmaatregelen snel overgaat tot het uitreiken van een attest van onvermogen en dit zonder kosten. Maar ook hier is voorzichtigheid geboden: een strengere kostencontrole mag er niet toe leiden dat de deurwaarder “gemakshalve” en in functie van het bestuur als tevreden klant niet langer de noodzakelijke inspanningen levert om het dossier in te vorderen. Het bestuur kan dan wel de invorderingskosten onder controle houden, de ratio van het aantal effectief ingevorderde dossiers zal toch een stuk lager ligger wanneer de deurwaarder al te snel overgaat tot afsluiting van dossiers wegens gebrek aan middelen.
Een “aparte” behandeling voor OCMW-cliënten is in vele gemeenten geen uitzondering. De debiteuren bevinden zich vaak in sociaal moeilijke omstandigheden en te stringente invorderingsregels kunnen contraproductief uitvallen. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de opvolging losser moet, integendeel. Deze openstaande vorderingen dienen van zeer nabij opgevolgd te worden, maar met meer ruimte om in te spelen op specifieke sociale situaties en waarbij soms wat extra invorderingsstappen worden ondernomen. Het valt wel aan raden om hiervoor een financieel kader samen met het bijzondere comité van de sociale dienst uit te werken. Dat kader moet een leidraad zijn en de handvaten aanreiken aan de sociale dienst, de maatschappelijk werkers en de leden van het BCSD om steunen op een gelijkwaardige, objectieve en eenvormige manier toe te kennen. Hierin kunnen tevens afspraken worden opgenomen met de financiële dienst, onder welke voorwaarden de steunen “terugvorderbaar” worden gesteld. De aangegane terugbetalingsverbintenissen dienen vervolgens in nauw overleg met de maatschappelijk werker per cliënt te worden opgevolgd.
Er wordt door ons bestuur ingezet op een strak debiteurenbeheer. In het kader van organisatiebeheersing werd bij de dienst financiën een deskundige debiteurenbeheer aangeworven, in vervanging van een boekhouder. Er werd een werkgroep opgezet om dit nog verder te verfijnen, uit te schrijven en de nodige nuttige rapportering rond uit te werken.
RISICO 18: financiële gevolgen en implicaties van de coronacrisis
Reeds kort na de start van het nieuwe meerjarenplan werd de wereld en dus ook de gemeente Sint-Katelijne-Waver geconfronteerd met het coronavirus. De beperkende maatregelen van hogere overheden en de milderende maatregelen die door het lokale bestuur genomen zijn hebben ook financiële gevolgen op korte en langere termijn.
De coronacrisis heeft een impact zowel op exploitatie als op investeringen. Bepaalde exploitatie-uitgaven verhoogden (verhoging subsidies, coronafonds, kosten voor beschermingsmateriaal,…). Bepaalde ontvangsten werden niet gerealiseerd (minder opbrengsten uit bepaalde belastingen, BKO, verhuur infrastructuur,…). Of de coronacrisis een blijvende impact zal hebben op onder andere de inkomsten uit de aanvullende personenbelasting zal nog moeten blijken. Het investeringsplan werd in 2021 uitgevoerd voor 45%, de rest werd doorgeschoven naar de volgende jaren van het meerjarenplan.
Om de ontvangsten en uitgaven die rechtstreeks gerelateerd zijn aan corona te bundelen, werd een aparte actie in het meerjarenplan opgenomen (Actie 5.6.1. Coronamaatregelen).
RISICO 19: financiële gevolgen en implicaties van de Oekraïnecrisis
Begin 2022 werd de impact van het conflict tussen Rusland en Oekraïne duidelijk. Deze crisis heeft voornamelijk een impact op exploitatie van het OCMW bestuur. Bepaalde exploitatie-uitgaven verhogen (o.a. samenwerking met Borgerstein, leefloon voor betrokken vluchtelingen, …). Hier tegenover staan een aantal subsidiemaatregelen van de hogere overheid.
Om deze ontvangsten en uitgaven te bundelen wordt in AMJP05 een aparte actie in het meerjarenplan opgenomen (Actie 5.7.1. Oorlogscrisis Oekraïne).
RISICO 20: stijgende energieprijzen
Sinds eind 2021 worden we geconfronteerd met steeds verder stijgende energieprijzen. Op basis van de vooruitzichten aangeleverd door VEB in maart 2022 wordt deze stijging verwerkt in AMJP 05. Voorlopig gaan we er wel nog van uit dat deze prijzen terug lichtjes zullen “normaliseren” naar de volgende jaren toe, maar wel met een blijvende stijging voorzien t.o.v. het oorspronkelijk meerjarenplan.
Het is nog onduidelijk in deze fase hoeveel gezinnen zullen getroffen worden door de stijgende energieprijzen, en of dit nog bijkomende gevolgen zal hebben (bvb. bijkomende financiële steun).
Tot slot heeft de overheid het BTW tarief tijdelijk verlaagd, maar deze verlaging is niet van toepassing op bedrijven en openbare besturen.
Ook de prijszetting van de andere uitgaven kan hierdoor beïnvloed worden, de leveranciers kunnen mogelijks hun stijgende prijzen doorrekenen.